Bezetting

Kultuurkamer: sensuur Drentse schrijvers


De bezetter streef er al spoedig naar, het gehele culturele erf te beheersen en zodoende de cultuur en alle uitingen daarvan met nationaal-socialistische ideeën te doordrenken. Daartoe creëert hij twee bestuurlijke organen, die als taak kregen het culturele leven te organiseren en te controleren. Op 27 november 1940 wordt het departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK) in het leven geroepen. Secretaris-generaal wordt de filosoof dr. Tobi Goedewaagen. Volgens hem was het moment aangebroken voor een wedergeboorte van de Nederlandse cultuur in de geest van de 'Nieuwe Tijd'. De praktische zaken en uitvoerende taken van de cultuurpolitiek komen in handen van een zelfstandig opererende afdeling van het DVK, de Nederlandsche Kultuurkamer (NKK). Zij wordt op 22 november 1941 ingesteld en trad op 19 februari 1942 met de verordeningen betreffende het pers- en het theatergilde in werking.


De Kultuurkamer bestaat uit zes gilden die de terreinen theater, film, muziek, letteren, pers en beeldende kunst omvatten. De Kultuurkamer moet in nationaal-socialistische geest leiding geven aan het culturele leven in Nederland. Het begrip 'blut und boden' is daarbij een centraal bestanddeel van de nationaalsocialistische ideologie. Mensen van Duitse - Germaanse - afkomst (Duits bloed) hebben het recht om op Duitse bodem te wonen.

De bezetter kan die volkse 'stamverwantelijke' Drentse literatuur goed gebruiken aangezien de boer in het verlengde van de Blut-und-Bodenleer van grote propagandistische waarde is. Ook de grote belangstelling voor oude volksgebruiken wordt zeer gewaardeerd en dus gestimuleerd en het woord 'volk' heeft een bijna mythische klank. De Nedersaksische dialecten zijn een bindmiddel tussen het volk aan beide zijden van de grens. Maar of de Drentse schrijvers zich bewust zijn van de gevaarlijke kanten hiervan?

Drenten open voor bloed- en bodem opvattingen

Volgens de Drentse literatuurhistoricus Henk Nijkeuter was er in Drenthe een vruchtbare bodem voor bloed- en bodem opvattingen.

'Veel Drenten stonden daar open voor en dat gold ook voor de schrijvers. In Drenthe waren veel kleine boeren die niet de neiging hadden hun kop boven het maaiveld te verheffen. Men was te kwetsbaar, te afhankelijk van anderen. Je kon het je in die oude gemeenschappen niet veroorloven de veilige beschutting van het dorp te verliezen. Men had het in de jaren dertig in economische zin erg moeilijk en stond daarom open voor de opvattingen van hen die verbetering beloofden, bijvoorbeeld voor de opvattingen die verspreid werden door de Nationale Bond Landbouw en Maatschappij, een landbouworganisatie uit die tijd. Men zag kansen het beter te krijgen en voor de gevaarlijke kanten ervan had men geen oog.' Dat was eigenlijk al voor de oorlog zo. 'Schrijvers vervulden geen kritische rol, waarschuwden niet voor bedenkelijke ontwikkelingen.'

Gewestelijk bureau in Groningen

Op 28 november 1942 opent de Kultuurkamer in Groningen een Gewestelijk Bureau, dat zich met de Drentse literatuur gaat bezighouden via medewerker Jan Uilenberg, die aanvankelijk na een zenuwinzinking wel aarzelt om die rol op zich te nemen. 'Ik ben werker, d.w.z.: schrijver. Of ik de ware man ben, om in dezen te organiseren en leiding te geven, is, ook met het oog op mijn leeftijd, hoedanigheid van rustend ambtenaar en medische raad, de vraag.'

Tot leider van het bureau wordt benoemd de Groninger auteur Ger Griever. Sinds augustus van dat jaar is hij al bestuursraad (een soort gedeputeerde) van de provincie. 'Al degenen, die thans nog afwijzend tegenover ons staan zullen wij mettertijd door daden toonen, dat hun wantrouwen misplaatst was en dat wij ook hun belangen hebben weten te behartigen. Een belangrijk ding zullen ze echter moeten begrijpen. Dat ik een afschuw heb van alle negativistische uitingen.Ook de kunstenaar dient zich in de toekomst positief in te stellen.'

Voor de dagelijkse, uitvoerende werkzaamheden van het bureau wordt een gewestelijk bestuurder aangesteld, de kunstschilder W.B. van Marle te Groningen. Ook is een Gewestelijke Raad van Advies onder voorzitterschap van prof. dr. J.M.N. Kapteyn, met als leden Jac. ter Haar uit Ruinerwold, N.E. Kamperdijk uit Groningen, Kor Kuiler uit Groningen, J.H. Sweers uit Nieuw Buinen, H.J. Bon uit Zuidlaren en dus J.J. Uilenberg uit Paterswolde. Als 'gewestelijk correspondent' heeft Uilenberg de taak Drentse schrijvers te bewegen zich aan te melden bij de Kultuurkamer. Wie dat niet doet mag niet publiceren. Wie wel lid is, krijgt steun in de vorm van financiële bijdragen of een studiebeurs.

Medio 1943 bestaan er plannen om ook Friesland bij het Gewestelijk Bureau te betrekken. Drentse Commissaris der Provincie Bouma wil dat niet. 'Onderbrenging van een provincie als Drenthe, met een prae-historie als wellicht geen andere, bij een andere provincie is niet anders dan miskenning van de onvergelijkbare waarden, welke Drenthe op dit gebied vertegenwoordigt.'

Er zijn volgens Nijkeuter niettemin maar weinig bekende schrijvers die zich melden. Ze verdienen hun brood er ook niet mee, op misschien Anne de Vries na. 'Maar die ontving nog steeds royalty's van zijn vooroorlogse successen.' Groter is de animo volgens Nijkeuter onder het tweede garnituur schrijvers. 'Eindelijk krijgen zij de kans, zich literair te laten gelden.' Deze vorm van collaboratie wordt door iedereen wel geaccepteerd, zolang je geen nazipropaganda bedrijft.

In een onderzoek toont Nijkeuter aan dat tien in Drenthe geboren en getogen schrijvers lid zijn van de Kultuurkamer. Drie van hen krijgen na de oorlog een publicatieverbod. ''Deze schrijvers verheerlijkten het boerenleven op het Drentse land. In bijna al het werk worden boerderijtjes, dorpen en landschappen verbeeld. Flinke boeren die hard werken op het land, uitgestrekte heidevelden met solitaire bomen en zandverstuivingen en als het niet anders kan nog wat romantische armoede. Daar ging het altijd om.'

Op 9 augustus 1944 wordt een lijst gepubliceerd met schrijvers die zich hebben aangemeld: Albert Jan Bijkerk uit Meppel, Rein Brouwer uit Assen, Hendrik Clewits uit Assen, Jan Hendrik Holm uit Nieuw-Buinen, Albert Huizing uit Buinen, Jantje De Jong-Smith te Gees, Johan Christiaan Christoffel Kornman uit Echten, Johannes Albert van der Made te Norg, dominee Johan Sjouke Postma uit Assen en Thomas Vos uit Meppel.

In 1944 is Rembrandt het middelpunt van een groot nationaal-socialistisch cultuuroffensief. Europa ligt in puin, een overwinning van de nazi’s lijkt verder weg dan ooit. Het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten wil juist 'in deze moeilijke tijden' uitdrukking geven aan de kracht van de Nederlandse cultuur in Germaans verband. Het organiseert een ‘Kultuurweek’, met als hoogtepunt de viering van Rembrandts geboortedag op 15 juli. Die dag moet op den duur uitgroeien tot nieuwe een nationale feestdag: Rembrandtdag. Van 10 tot en met 15 juli 1944 wordt in Assen deze 'Kultuurweek' gehouden. In navolging van de Duitse geestverwanten trekt men van leer tegen de 'entartete Kunst' met de tentoonstelling 'Wansmaak en gezonde kunst'.

In 1944 wordt de 'Provinciale Bibliotheek van Drenthe' gesticht. Hierin wil men wetenschappelijke werken en periodieken, geheel of gedeeltelijk betrekking hebbend op Drenthe,bijeenbrengen en voor het publiek toegankelijk maken. De bibliotheek wordt eerst ondergebracht bij de Provinciale Griffie.

Tobie Goedewaagen

Hoogleraar Tobie Goedewaagen is een Nederlands filosoof, dichter en nationaal-socialistisch politicus. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is hij van 1940 tot 1943 secretaris-generaal op het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten, dat ingesteld is door de Duitse bezetter. In de oorlog krijgt Goedewaagen van zijn tegenstanders de scheldnaam 'Rotkar'. 'Wij moeten ook in Groningen en Drenthe breken met het streven om, in den zin van het Fransche imperialisme van 1648, het Nederlandsche gebied tot barrière tegen het Duitsche Rijk te maken. Wat verwant is, kan door een staatsconstructie niet uiteen gehouden worden. Moge het Gewestelijk Bureau der Nederlandsche Kultuurkamer ook in dit opzicht zijn taak begrijpen!' Hij voert onder meer een censuur op cultuur in en dringt kunstenaars en journalisten het lidmaatschap van de Kultuurkamer op, maar stimuleert ook de Nederlandse kunst. Van hem is het bijgevoegde artikel over Groningen en Drenthe.

Jan Uilenberg

Jan Uilenberg, leraar uit Paterswolde en schrijver in 1928 van het Drents Volkslied toont zich gevoelig voor de aantrekkingskracht van de ideologie van de bezetter. Zo wordt hij sympathiserend NSB-lid en hij fungeert hij als censor, door manuscripten te voorzien van een ideologisch 'goedkeuringsstempel'. Ook probeert hij namens de Kultuurkamer Drentse auteurs te bewegen toe te treden tot dit orgaan.

Uilenberg werkt van 1902 tot eind 1919 als onderwijzer in Den Haag, en vervolgens tot februari 1922 in Medemblik. Daarna keert hij terug naar Drenthe waar hij hoofd van de ULO en OL-school in Smilde wordt. Eind 1941 gaat hij met vervroegd pensioen. Uilenberg wordt in 1946 door het Tribunaal te Assen veroordeeld tot internering (deze duurde tot 16 april 1947), een geldboete van 10.000 gulden en ontzetting uit het kiesrecht tot 1957. De Ereraad voor Letterkunde legt hem een tijdelijk publicatieverbod op tot 1957.

Volgens schrijver Lukas Koops geen wonder dat het zogenaamde Drentse volkslied nogal omstreden is. 'Vooral senioren zingen het lied uit volle borst en meestal staande, omdat ze denken dat het hier gaat om het officiële Drentse volkslied. Een misvatting. Een ernstige misvatting zelfs, dankzij de omstreden reputatie van de zojuist genoemde tekstdichter en componist. De auteur, overleden in 1962, plagieerde de Drentstalige versie van zijn vader.'

Anne de Vries

Uilenberg uit zich kritisch over de populaire schrijver Anne de Vries (foto). ' 't Valt mij op, dat op voorbeeld van Anne de Vries de jongere generatie het niet ernstig neemt met juiste uitbeelding van Volk en Volkstaal. Men begint te speculeeren op de bewondering van het vreemdsoortige door den vreemdeling. Dat alles wordt maar voor zoete koek opgenomen. Wij moeten nu zeggen 'halt!' en de strijd aanbinden tegen valsch vernuft. Ik dring er daarom nogmaals op aan, dat men boeken en novellen, ook wetenschappelijke werken of orienteerende ons en voor Drenthe, mij, ter beoordeeling zendt.'

Enkele dagen voordat de Duitsers toch nog onverwachts Nederland binnenvielen, verhuist De Vries naar een riante woning in het Drentse Hooghalen, waar hij betrokken raakt bij het verzet. Zelfs in die omstandigheden kon hij het schrijven niet laten. In 1942 voltooide hij zijn kleuterbijbel, die pas in 1948 op de markt komt als het ”Kleutervertelboek voor de bijbelse geschiedenis”. Dat wordt zijn grootste succes. Er verschijen meer dan dertig vertalingen en er gaan miljoenen exemplaren over de toonbank.

De kleuterbijbel verschijnt vrijwel tegelijk met de ”Levensroman van Johannes Post”, over een man die Anne de Vries door het verzet leert kennen. De gefusilleerde verzetsstrijder krijgt door dit boek volgens het reformatorisch Dagblad 'een bijna mythische statuur'. Over De Vries’ eigen rol in de oorlog ontstaat na de Bevrijding discussie. Eind 1950 moet hij voor de Centrale Ereraad voor de Kunst verschijnen, maar er komen geen belastende feiten aan het licht. Op verzoek van de Stichting 1940-1945 schrijft hij de serie ”Reis door de nacht” (1951-1958). Daarin verwerkt hij zowel autobiografische feiten als gegevens die hij ontleent aan het leven en handelen van andere verzetsmensen. In de jaren 50 is hij de meest gelezen schrijven van Nederland.

Harm Plenter



Volgens de Ereraad voor de Letterkunde zijn ook toneelschrijvers strafbaar als zij tussen 1942 en het einde van de oorlog stukken ter opvoering afstonden. En daarom krijgt Harm Plenter uit Hooghalen in 1945 een publicatieverbod, zo ontdekt Nijkeuter in 2001.

Dat slaat in Hooghalen in als een bom. Plenter is wel laatste van wie bewoners denken dat hij fout is geweest. Hij staat bekend als een sociaal bewogen mens, politiek bewust, die al vroeg in de jaren dertig waarschuwt voor de gevaren van Hitler-Duitsland. De kinderen van Plenter kunnen hun ogen niet geloven en maken er werk van. De ruzie tussen Beate Plenter en Nijkeuter wordt in 2003 publieke uitgevochten in het Dagblad van het Noorden.

Johan Sjouke Postma

De in Emmen geboren Johan Sjouke Postma gaat na de HBS in Ter Apel in Groningen theologie studeren. Hij voltooit zijn studie aan het Doopsgezind Seminarium te Amsterdam. Hij wordt predikant in Den Horn en hulpprediker bij de doopsgezinde gemeente in Groningen. Na in Davos vanwege tbc te zijn verpleegd, roept Postma voor de genazificeerde zender Hilversum II op deel te nemen aan de strijd tegen de Sovjet-Unie. Kort daarna vertrekt hij naar Danzig, waar hij medewerker van een museum wordt. Hij keert in september 1942 naar Nederland terug en krijgt een functie bij de Centrale Vereniging voor de Opbouw van Drenthe.

Door het Bijzonder Gerechtshof wordt hij op 6 juni 1946 tot drie jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest veroordeeld. Uit beide kiesrechten wordt hij ontzet. Hij gaat in hoger beroep en schrijft een verweerschrift van 33 bladzijden, getiteld 'Aan myn rechters', waarin hij een psychologische verklaring voor zijn gedrag tijdens de oorlog probeert te geven. De Bijzondere Raad van Cassatie veroordeelt hem op 10 maart 1947 tot een gevangenisstraf van een jaar. Ook verliest hij het recht het ambt van predikant te bekleden voor de duur van tien jaar.

Postma maakt de uitspraak niet mee, want hij is met zijn zwager Jacob Luitjens ('de schrik van Roden') op een emigrantenschip via Bremerhaven naar Paraguay gevlucht. In Paraguay werkt Postma als leraar, predikant en boer. Zijn gezin arriveert daar in 1950. Ook woont hij in de landbouwkolonie Witmarsum in Brazilië. In 1957 meldt hij zich bij de Nederlandse justitie. Na drie weken Veenhuizen komt hij weer vrij. Op 11 april 1957 krijgt hij gratie. In 1989 komt Postma nog eens in het nieuws als hij na publicaties over zijn oorlogsverleden, samenhangend met de opschudding over de aangehouden Jacob Luitjens, bedreigd wordt. Hij overlijdt in 1995 in Appelscha.

Onderzoek Cees van Dijk

Volgens onderzoeker Cees van Dijk uit Emmen is de veroordeling van Plenter tot acht maanden publicatieverbod in september 1945 gebaseerd op een reeks onzorgvuldigheden. Zo stond Plenter niet ingeschreven bij de Kultuurkamer, is hij nooit gehoord door een onderzoekscommissie, prijkt op de veroordeling een verkeerde voorletter en is er ook geen afschrift van het vonnis bezorgd zodat Plenter beroep kon aantekenen.

'Daarnaast heeft de schrijver zijn stuk – 'een niets kwaads bevattende eenakter' - nooit voor opvoering afgestaan, omdat hij in een eerder stadium de rechten van het stuk had verkocht aan de Asser uitgever Hendrik Clewits - die het weinig opzienbarend toneelstuk vervolgens heeft uitgegeven en verspreid.' Hendrik Clewits (1897-1983) is een belangrijk man. Lange tijd is hij hoofdredacteur van de Provinciale Drentse en Asser Courant. Plenter wordt na de oorlog gemeenteraadslid, iets wat volgens Van Dijk nooit had gekund als hij fout was geweest. Hij is voor de oorlog al gemeenteraadslid van de SDAP in Beilen en wordt direct na de oorlog met voorkeurstemmen herkozen in de PvdA.

Radio als propagandawapen

Op 9 maart 1941 worden de oude omroepverenigingen opgeheven en komt er een nieuwe, geconcentreerde nationale "rijksradio" onder directe Duitse controle. De Nederlandsche Omroep krijgt een afdeling 'Land en Volk', die de invloed van de 'stadskultuur' op het volksleven moest terugdringen en de verbondenheid van volk en bodem o.a. via hoorspelen moet propageren. Propaganda-minister Goebbels noemt de radio, in het bijzonder de Duitse "Volksempfänger", niet voor niets al in 1933 ’das allermodernste und das allerwichtigste Massenbeeinflussungsmittel, das es überhaupt gibt.

De vele Drentse hoorspelen over het verheerlijkte boerenleven - amusant en belangrijk voor de plattelander - vallen onder de serie 'Landmanslust' van producer Ger Knap. Varia wordt bijeengebracht in de programmaserie 'Uit Neerlands Gouwen'. Op 15 april 1942 begint een programma: 'De familie De Boer', geschreven door J.J. Uilenberg. Ook De Landstand Drenthe heeft een vaste rubriek 'Wat "Land en Volk" brengt’. De Nederlandsche Omroep maakt ook directe uitzendingen op locatie. Zo wordt op vrijdag 14 januari 1944 'Nieuwjaarsbijeenkomst bij de familie De Boer' vanuit het Concerthuis in Assen uitgezonden. Ruim veertig personen verlenen hun medewerking. Een deel van dit Drentstalige programma wordt van half negen tot half tien via Hilversum I uitgezonden. Ook worden schrijvers en hun werk voor de radio besproken.



Inleveren radio's

Als in mei 1943 in Twente stakingen uitbreken als protest tegen het opnieuw in krijgsgevangenschap nemen van alle Nederlandse militairen uit de meidagen van 1940, besluit de bezetter dat als strafmaatregel alle radiotoestellen ingeleverd moeten worden. Wie dat niet doet, riskeert een gevangenisstraf of zelfs de doodstraf. Alleen Duitsers en Duits-gezinden behouden hun radio. In het Drentsch Dagblad verschijnen op 18 juni 1943 de eerste advertenties van burgemeesters die oproepen de radio in te leveren, opvallend maakt ene De Haan in Assen ook in die krant reclame om bij hem een radio te kopen.

De bang gemaakte bevolking levert alleen al in Zuidwest-Drenthe 10.000 radio's in. De Joden moeten in Westerbork van de nazi's geconfisqueerde radio's demonteren, om zo te komen aan onderdelen en grondstoffen voor de Duitse oorlogsindustrie. Als het laatste transport op 13 september 1944 vertrekt, wordt barak 56 een opslagplaats voor met name geroofde radio’s. Maar veel Nederlanders verzinnen een list om toch een radio achter te houden. Dat doet men niet om naar Hilversum te luisteren. Vanuit Engeland proberen Radio Oranje en de BBC de geest van verzet in Nederland aan te wakkeren. Zo spreekt Koningin Wilhelmina tijdens de oorlog 48 keer via radio Oranje de Nederlandse bevolking toe. De Duitsers proberen deze uitzendingen massaal te storen, maar slagen daar maar ten dele in.

Direct na de bevrijding van het zuiden komt de door Philips in het geheim gebouwde zender 'Herrijzend Nederland' in de lucht. Na de bevrijding van het hele land overtuigen Gijs Stappershoef en Jan Posthumus het militair gezag in Groningen van de noodzaak om radio-uitzendingen te beginnen. De basis voor een regionale omroep wordt daar gelegd.Op 19 januari 1946 is de eerste radio-uitzending van de RON, de Regionale Omroep Noord voor Groningen, Drenthe en Friesland.


Radiofanaat Wim Stuiver uit Havelte heeft een radio uit 1932 gerestaureerd die op miraculeuze wijze de Tweede Wereldoorlog heeft overleefd. Uit het inleveringsregister blijkt dat deze radio is geweest van weduwe Margje Brouwer in Nijeveen. Het is één van de 89 radio's die in mei en juni 1943 in Nijeveen worden ingezameld en voor demontage naar Westerbork gaan. 'Vlak voor de bevrijding werden op bevel van kampcommandant Gemmeker radio's die nog heel waren met bijlen aan gruzelementen geslagen. Deze stond blijkbaar ergens anders. Gelukkig maar.' (foto Dagblad van het Noorden).