Ben Valk uit Groningen is elf jaar oud als hij in 1943 vanuit kamp Vught in Westerbork terecht komt.
‘Begin 1943 stond er een oproep in het Nieuwsblad van het Noorden. Alle Joden moesten zich melden. En toen heeft mijn pa ons gezin ook aangemeld. Inpakken en meenemen wat je maar kon dragen. Ik nam mijn postzegelverzameling mee en een paar boeken. Verzamelen op het station. Het leek ons prachtig. Voor ons was in die tijd de trein iets bijzonders. Ik dacht aan een schoolreisje en voelde me ook in een vakantiestemming. Maar toen kwamen we op het station, afgezet door Nederlandse politie en Duitse militairen. Ze hadden geweren in de aanslag en schreeuwden steeds commando’s. Vanaf toen was het één grote schrik dat je overkwam.’
Met zijn vader, moeder en zes broertjes en zusjes wordt hij op 4 september 1944 gedeporteerd naar Theresienstadt. Vanuit kamp Westerbork vertrekken zeven treinen naar dit kamp. Bijna 140.000 mannen, vrouwen en kinderen, onder meer uit het toenmalige Tsjecho-Slowakije, Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, Nederland en Denemarken, worden naar Theresienstadt gedeporteerd. Ben overleeft de verschrikkingen en keert na de bevrijding terug in Nederland.
In de concentratiekampen, waar de kinderen via Westerbork of Vught belandden, hebben zij weinig kan om te overleven. In Auschwitz bijvoorbeeld sturen de nazi’s kinderen onder de zestien jaar onmiddellijk naar de gaskamers. Ze vormen de toekomst van het Joodse volk en moeten daarom uitgeroeid worden. Ook lopen kinderen in nationaalsocialistische ogen alleen maar in de weg. Kinderen zijn lastpakken: de kleintjes huilen voortdurend, ze vragen om constante begeleiding door moeders die daardoor geen dwangarbeid kunnen verrichten en kinderen snappen niets van het kampgebeuren, de bevelen en de regels die daarbij horen.